Amadeus, help!

Voor de rest van de pinkstervakantie leek de omgeving van het huis wel een bouwplaats. Er lagen stapels planken, op gelijkmatige afstanden afgezaagd met behulp van een elektrische zaagmachine die meneer Smit geleend had, en een betonmolen stond klaar om in bedrijf gesteld te worden. Eerst moest er een bekisting aan de binnenkant van de gierput komen. Daarna gingen Vader en Liane zand en cement mengen voor de betonmolen. Het mengsel schepten ze in de molen en tenslotte deden ze er water bij.

Ondertussen waren Ingrid en Monica ijverig bezig planken voor de omheining te zagen. Voor het afzetten van de wei mocht geen prikkeldraad gebruikt worden, omdat een paard zich daaraan kon verwonden. De heining moest helemaal van hout zijn! Peter en George sloegen de eerste palen al de grond in. Toen de betonmolen lang genoeg gedraaid had, zette meneer Smit hem af en overtuigde zich ervan dat uit zand, cement en water een glad en stevig mengsel ontstaan was. Dat werd in een kruiwagen gedaan die hij snel in een paar passen naar de gierkuil reed. Daar goot hij de inhoud op de bodem, waar ze zich gelijkmatig verdeelde.

Nadat dit alles — vullen, mengen, wegkruien — vier keer gedaan was, lag er op de bodem van de kuil een gladde, zeven centimeter dikke laag.

‘Nu hoeft het alleen nog maar te drogen,’ zei meneer Smit tevreden, ‘dan kunnen we morgen aan de wanden beginnen. Je hebt me flink geholpen, Liane!’

Zijn dochter blies een lok fijn, blond haar uit haar gezicht. ‘Ik zal er ook wel naar uitzien!’

Op dat moment kwam een grote Amerikaanse slee aanrijden.

‘Meneer Groenewold komt eraan!’ riep Peter.

‘De makelaar? Jeetje, dan moet ik me even gaan opknappen!’

Haar vader hield haar tegen. ‘Laat maar. Je mag best aan iemand zien dat hij gewerkt heeft.’

‘Laat ik me dan tenminste even wassen.’

‘Onzin.’

Meneer Groenewold liep naar de huisdeur. ‘Hierheen!’ riep meneer Smit hem toe.

De meisjes hadden de cirkelzaag afgezet.

Meneer Groenewold, een kleine, dikke man, die zijn spaarzame haar boven zijn oor in een scheiding had gelegd en dwars over zijn kale schedel had geplakt, balanceerde over planken en zand op meneer Smit en Liane af. In zijn rechterhand droeg hij een diplomatenkoffertje.

‘Goedendag, meneer Smit,’ groette hij. ‘Het spijt me dat ik u stoor... maar kunnen we niet even naar binnen gaan?’

‘Uitgesloten,’ verklaarde meneer Smit. ‘U ziet dat ik druk bezig ben.’

Meneer Groenewold keek om zich heen. ‘Ja, u lijkt ijverig bezig te zijn.’

‘We zijn de stal aan het verbouwen,’ zei meneer Smit, en hij voegde eraan toe: ‘Met toestemming van de eigenaar.’

Vreemd genoeg scheen meneer Groenewold zich niet helemaal op zijn gemak te voelen. ‘Ja, hij heeft het me laten weten.’

‘Uitstekend. Ik heb nu werkelijk geen tijd, maar misschien kunnen we een datum afspreken...’

‘Ik zou u willen aanraden nu even naar me te luisteren. Nu dadelijk. Ter plekke.’

‘Wat bedoelt u?’

‘Het zou kunnen zijn dat u zichzelf daardoor onnodige inspanningen bespaart.’

"U spreekt in raadsels!’

‘Gaat u even mee naar binnen, dan zal ik u alles vertellen.’

Meneer Smit aarzelde. Hij zag de vragende en een beetje geschrokken ogen van de kinderen. Monica en Ingrid hadden de cirkelzaag in de steek gelaten, en George en Peter waren uit de wei naderbij gekomen.

‘U kunt toch hier meteen wel zeggen wat u op uw hart hebt!’ zei Monica spits.

‘Hé, daar hebben we mijn kleine vriendinnetje!’ Meneer Groenewolds glimlach deed onecht aan.

‘Doet u nou maar niet alsof u me niet meteen herkend had! Wat heeft u te zeggen?’

‘Dat zou ik ook eindelijk wel eens willen weten!’ hielp vader haar.

‘Laten we daar binnen in alle rust over praten.’

‘Wij mogen zeker niet horen wat u met mijn vader te bespreken hebt!’ zei Monica.

‘Eh, nu ja, er zijn dingen die kinderen zoals jullie nog niet begrijpen.’

‘Als het daarom draait,’ zei meneer Smit, ‘dan kunt u vrijuit spreken. Je kunt niet vroeg genoeg beginnen ervaringen op te doen, wil je in de wereld van vandaag de weg weten te vinden.’

‘Maar om de zaak zo staande...’

Peter greep een tuinstoel en klapte hem voor meneer Groenewold uit. ‘Alstublieft! Gaat u zitten.’

Maar meneer Groenewold bleef staan. ‘U kunt van me aannemen, jullie allemaal..., dat ik de zaak vreselijk onaangenaam vind!’

‘Aha!’ zei meneer Smit, op de steel van zijn schop leunend.

‘Ik zie dat u al doorhebt waarop ik aanstuur!’ zei meneer Groenewold opgelucht. ‘U hebt een ongehoord gunstig huurcontract met mij afgesloten... werkelijk ongehoord gunstig, dat weet u zelf wel!’

‘Als u nu maar niet komt vertellen dat u de huur wilt verhogen!’ riep Liane.

‘Nee, nee, dat is het niet.’ Meneer Groenewold zocht vertwijfeld naar woorden. ‘Het geval ligt anders. Meneer Van Goelst, de eigenaar, heeft nu toch besloten het huis te verkopen en zijn besluit staat vast.’

‘Maar we hebben niet genoeg geld om het te kunnen kopen,’ zei vader.

‘Er is bij de verkoop ook niet aan u gedacht, meneer Smit. Het spijt me u dat te moeten zeggen. Meneer Van Goelst heeft van een andere zijde een ongehoord gunstig aanbod gekregen...’

‘Wil dat zeggen dat u ons zomaar uit het huis wilt zetten?’ Meneer Smit wond zich niet gauw op, maar nu werd hij toch woedend.

‘Dat natuurlijk niet.’ Meneer Groenewold wrong zich in bochten. ‘Niet zomaar. Meneer Van Goelst is zelfs bereid u de verhuiskosten te vergoeden, hoewel hij daartoe rechtens geenszins verplicht is.’

‘Heel royaal van hem!’ spotte meneer Smit.

‘Dat vind ik ook!’ beweerde meneer Groenewold ernstig. ‘Vergeet u niet dat in het huurcontract een proeftijd van drie maanden opgenomen is...’

‘Ja, maar daar hebt u zelf toch op aangedrongen, omdat het huis door... laten we maar zeggen... onverklaarbare gebeurtenissen onbewoonbaar was.’

‘Dat klopt. Maar die zijn nu gelukkig verbannen, of hoe je het ook noemen wilt. Meneer Van Goelst laat u zijn hartelijke dank overbrengen... en daarvoor ook is die vergoeding van de verhuiskosten.’

‘Mooie dank! Hij zet ons dus op straat!’

‘Dat hebt u allemaal wel heel mooi bedacht!’ schreeuwde Peter. ‘Maar dat kunt u niet met ons doen!’ Hij zwaaide met een paal van de omheining.

‘Het is beter niet gewelddadig te worden, jonge vriend!’ waarschuwde meneer Groenewold hem. ‘Daarmee stort je alleen jezelf in het ongeluk.’

‘Peter, laat dat!’ beval vader.

Peter liet de paal zakken, maar op zijn gezicht stond duidelijk te lezen wat hij dacht; zijn blonde, woeste haarbos leek meer dan ooit naar alle kanten uit te staan.

‘Meneer Van Goelst staat volledig in zijn recht; als u zich daarvan overtuigen wilt...’ Meneer Groenewold zette zijn koffertje op de tuinstoel om het open te maken. ‘In het huurcontract staat uitdrukkelijk vermeld dat beide partijen... huurder en verhuurder... binnen de eerste drie maanden zonder opzegtermijn de overeenkomst ongedaan kunnen maken.’

Monica keek meneer Groenewold woedend aan. Toen bewoog ze haast onmerkbaar haar lippen en zei zonder haar stem te gebruiken: ‘Amadeus, help! Help ons, alsjeblieft!’

‘Hoort u nu eens,’ zei vader, ‘dat was toch maar een bepaling voor het geval we het hier niet uit zouden kunnen houden!’

‘Ja, van uw standpunt uit gezien! Maar voor meneer Van Goelst was het een bepaling voor het geval het u gelukken zou een eind te maken aan de onverklaarbare voorvallen en daarmee het huis zijn werkelijke waarde...’ Hij verstomde midden in zijn zin en zijn mond bleef letterlijk openstaan.

Toen zagen ze het allemaal.

In het natte cement werden de afdrukken van smalle voeten zichtbaar. De afdrukken verschenen een voor een, zonder dat te zien was waar ze vandaan kwamen. Ze liepen van de linker hoek dwars over de bodem van de gierkuil naar de rechter en vandaar langs de achterkant.

‘Wat is dat?’ stamelde meneer Groenewold. ‘Wat is dat in vredesnaam?’

‘Het hoort bij de onverklaarbare gebeurtenissen waarvan u bij vergissing aangenomen hebt, dat ze niet meer voorkwamen,’ verklaarde meneer Smit.

‘Ik... het... wel.’ Meneer Groenewold probeerde zich weer te beheersen. ‘Nee, dat geloof ik niet. Ik heb het wel met mijn eigen ogen gezien, maar ik geloof het niet. Er moet een heel gewone verklaring voor te vinden zijn.’

‘En die is?’ vroeg meneer Smit.

‘Het cement is niet goed. Geen wonder, want het is niet door een vakman aangemaakt. Op een paar plaatsen zakt het in. Maar... ha, ha, ha... de eerste indruk was wonderbaarlijk!’

‘Nu moet u eens goed luisteren, meneer Groenewold! Ik kan begrijpen dat de eigenaar dit mooie huis niet graag onder de waarde verhuurt. Maar u moet mij ook geloven, als ik u verzeker dat het spook geenszins verjaagd is. Het is er nog net zo goed als vroeger, alleen hebben we geleerd met hem te leven.’

‘Een spook?’ riep George. ‘Verdorie, Peter, is dat waar?’

‘Hou je mond,’ zei Peter.

‘U wilt me bij de neus nemen, meneer Smit,’ zei meneer Groenewold met een gedwongen glimlachje, ‘maar ik geloof geen woord van wat u zegt. Zelfs als het in het huis niet allemaal pluis was... hier buiten bij klaarlichte dag kan het toch onmogelijk spoken.’

‘Maar u hebt het toch zelf gezien!’ riep Monica.

‘Een fout in het cement, zoals ik al zei...’

Op dat ogenblik ging een van de reeds op maat gezaagde planken de lucht in en vloog in een wijde boog over de wei heen; de een na de andere volgde hem, tot er tenslotte negen lagen op de plaats waar het hek moest komen.

‘Genoeg! Genoeg!’ riep Monica. ‘Kijk uit dat je niet ook nog die lange planken erachteraan gooit, anders komen we nooit klaar!’

‘Nee, nee,’ zei meneer Groenewold, ‘zo kunnen jullie me toch niet overtuigen. Dat was een truc. Of is er nog iemand hier die ik nog niet gezien heb?’ Hij liep tot vlak bij de cirkelzaag om te zien of hij nog iemand zag. Maar daar was natuurlijk niemand.

‘Ik geloof niet in spoken!’ hield meneer Groenewold vol. ‘Van het begin af aan heb ik gezegd dat ik niet in spoken geloof. Dat zijn allemaal maar dwaze inbeeldingen en sprookjes. Misschien was het een plotselinge rukwind...’ Hij kwam er niet toe de zin af te maken, want hij voelde zich omhooggetild worden en zweefde plotseling ruim een meter boven de grond. Iedereen kon het zien.

Het meest verbaasd was natuurlijk George, die tot nu toe niets van Amadeus geweten had. ‘Maar zoiets kan toch helemaal niet!’ riep hij steeds maar weer. ‘Zoiets kan toch niet bestaan!’

‘Zet me op de grond!’ smeekte meneer Groenewold. ‘Zet me weer neer!’

Zijn wens ging op een andere manier in vervulling, dan hij gedacht had. Amadeus liet hem wel weer zakken, alleen niet op de plaats waar hij gestaan had, maar middenin het natte cement van de gierkuil. Daar landde hij, zo bleek als een doek. Zijn zorgvuldig over zijn voorhoofd geplakte haarlok was losgegaan en liet nu een glimmende kale schedel zien. Dat maakte een buitengewoon komische indruk, temeer omdat hij met open mond naar adem hapte en zijn ogen uit hun kassen leken te rollen.

Het pleitte voor de Smitten en hun vrienden dat niemand van hen lachte, maar dat er dadelijk behulpzame handen naar hem uitgestoken werden om hem uit het cement en uit de kuil te trekken, wat door de steile wanden helemaal niet zo eenvoudig was.

‘Gewond bent u in elk geval niet,’ troostte Monica hem. ‘Het spook kan namelijk niemand verwonden.... maar wat ziet u eruit! Uw mooie jas! Dat hebt u er nu van! Omdat u zo koppig was! Komt u maar mee naar binnen, mijn moeder zal u bij het schoonmaken wel helpen!’

‘Ik breng eerst de cementlaag weer in orde,’ zei meneer Smit. ‘Dan kom ik wel na. Een fraaie geschiedenis, maar... nu ja...,’ hij gaf Liane een knipoog,’... ik geloof dat het niet voor niets was. Ik denk dat we nog maar een halve bak moeten aanmaken en die eroverheen moeten gooien.’

Ze gingen aan het werk, terwijl Monica en Ingrid meneer Groenewold toespraken en hem naar binnen brachten. George bestormde Peter met vragen en werd, op voorwaarde dat hij zou zwijgen, in het geheim van het huis ingewijd. Het was geen kleinigheid het cement van meneer Groenewolds jas, schoenen en broek af te krijgen. Hij moest zich daarvoor uitkleden en kreeg een oude badmantel van meneer Smit om aan te trekken. Zijn eigen spullen werden aan de lijn te drogen gehangen.

‘Dat was niet zo leuk voor u,’ zei mevrouw Smit meelevend, ‘maar als u eens wist wat we allemaal in dit huis hebben meegemaakt!’

‘En als dank daarvoor wilde u ons eruit zetten!’ kon Monica toch niet nalaten hem te verwijten.

‘Het spijt me werkelijk heel erg,’ mompelde de makelaar terneergeslagen, ‘maar ik had nu eenmaal de opdracht en toen.... nee, werkelijk, ik heb nooit geloofd dat zoiets kon bestaan.’

‘Nu hebt u het zelf eens meegemaakt!’ zei Monica.

‘Zeg dat wel!’

Mevrouw Smit liet de meisjes en meneer Groenewold in het woonvertrek achter om koffie te gaan zetten en chocolademelk te maken. Ze wist dat aan werken na deze opwindende gebeurtenissen niet meer gedacht zou worden. Ingrid hielp Monica bij het tafeldekken. De twee meisjes hadden bijzonder genoten van Amadeus’ optreden en vertelden elkaar en meneer Groenewold het verhaal steeds opnieuw met nieuwe bijzonderheden en versieringen.

‘Zoals u daar in de lucht hing, meneer Groenewold!’

‘Het was om je dood te lachen!’

‘U had eens moeten zien wat een gezicht u trok!’

‘Ja, jullie hebben mooi lachen,’ zei meneer Groenewold, ‘maar ik vond het allesbehalve grappig!’

‘Wat dacht u toen?’ wilde Monica weten. ‘Ik bedoel: u hebt toch altijd voor alles een verklaring?’

‘Helemaal niets! Ik was niet in staat om te denken. Maar bang was ik eigenlijk ook niet. Het was alsof ik zoiets al eens eerder beleefd had,... ja, als kind! Als mijn vader me omhoog gooide en me meteen weer opving. Dan had ik ook dat opwindende gevoel en tegelijkertijd de zekerheid dat me niet echt iets gebeuren zou.’

‘U als kind? Dat zal wel heel lang geleden zijn!’ zei Ingrid.

Meneer Groenewold vertrok zijn mond. ‘Vijftig jaar,’ zei hij een beetje treurig.

Meneer Smit en Liane kwamen binnen.

‘Zo, dat is dat!’ zei hij tevreden. ‘De schade is hersteld. Ik zie dat u het zich gemakkelijk gemaakt hebt, meneer Groenewold. Ik ga me even wassen , dan ben ik over een paar minuten bij u.’

Liane was de trap al opgegaan en in bad gedoken.

‘Mam zet koffie en wij krijgen chocolademelk,’ verkondigde Monica.

‘Prima idee!’ zei meneer Smit.

Later, toen ze met smaak hun koffie en chocolademelk opgedronken hadden , zei meneer Smit: ‘Nu moeten we toch maar eens een ander huurcontract opstellen, meneer Groenewold! Ik wil niet nog eens het risico lopen van de ene dag op de andere op straat gezet te worden. Of ons huisspook ons de volgende keer weer zo geweldig te hulp zal komen, is namelijk zeer de vraag.’

‘Weet u, iets nuttigs doet hij niet graag,’ vertelde Monica, ‘en hij heeft ook wel andere nukken.’

‘Akkoord. Het artikel waarin dat van die drie maanden staat, strepen we door.’ Meneer Smit viel hem in de rede. ‘Nee, nee, dat vind ik nog niet genoeg. Ik wens een onopzegbaar contract voor de volgende tien jaar en tegelijkertijd wil ik voor het geval het eens zover komt, het recht van voorkeur als het huis verkocht wordt. Ik hoop dat we het huis kunnen kopen; als we eerst maar eens genoeg gespaard hebben.’

‘Of meneer Van Goelst daarmee akkoord zal gaan...’

‘U moet hem overtuigen, meneer Groenewold! Wat heeft hij aan een huis waarin behalve wij toch niemand kan wonen?’

‘Ik zal mijn best doen,’ beloofde de makelaar.

‘En als u hem niet kunt overtuigen,’ zei Monica, ‘dan moet hij maar eens op bezoek komen!’

‘Ik weet al wat je van plan bent,’ zei meneer Groenewold. ‘Dat zie ik aan je gezicht! Maar het zal wel niet nodig zijn. De demonstratie van vandaag was overtuigend genoeg. Ik denk wel dat ik de zaak voor elkaar kan krijgen.’

Ze praatten nog wat met elkaar, liepen het oude huurcontract door, legden bijzonderheden voor het nieuwe vast en vervolgens nam meneer Groenewold afscheid. Zijn jas en broek waren nog niet droog en daarom leende meneer Smit hem een van zijn eigen broeken. Meneer Groenewold moest daarvan wel de pijpen omslaan, maar dat maakte hem niet uit, omdat hij toch direct naar huis zou gaan.

‘Eén ding zou ik graag nog willen weten...’ zei hij toen hij al in de deur stond.

‘Hoe wij het met het spook uit kunnen houden?’ raadde Monica. ‘Ja, maar dat verklappen we niet, meneer Groenewold, dat is ons geheim! Anders zou iedereen met spoken leren omgaan!’